Skip to main content

Het gedicht

Hugo Verhaege

De bolder


Hij draagt z’in d’ hand zijn bolle.

Stapt op zijne toer tot aan de meet.

Veegt met de rechtervoet de zepen weg,

Bukt zich, knielt ,taxeert met fijn gevoel

’t gewicht in de palm van zijn verweerde hand.

De vingers omsluiten de ronding teder

doch vastberaden.

Kijkt naar de staak aan d ’overkant,

volgt de lijn die zijn bolle schrijven moet

in ’t mulle zand, als ’t kan naar ’t doel

juist onder ’t midden van de staak.

Dan komt ’t moment, de juiste duw

van vier vingers, hij draait en krult zich

met schouders en rug, alsof hij sturen wil

zijn bolle die eigenzinnig de richting zoekt

waar ze kantelen moet.

En dan, een vloek of zucht van opperste voldoening.

Daarzie, ze sluit, schiet ze maar weg als ge kunt.

Ze zullen van ver moeten komen.

Hij richt zich op, bekijkt trots en zelfvoldaan

zijn maats, gulder nu,

en drinkt in één gulzigen teug

zijn pinte leeg.



Auteur:

Hugo Verhaege